Experiment
 

Na afloop van het biedproces hebben spelers informatie gekregen vanuit de boden. De boden kunnen in termen van de kennislogica gezien worden als mededelingen. De boden schrijven door de strenge biedregels precies voor welk interval van punten een biedende speler heeft. De enige kaarten die punten waard zijn, zijn de aas, koning, vrouw en boer. Met een combinatie van deze kaarten moet de speler dus in staat zijn een puntenaantal te maken dat binnen het interval ligt dat correspondeert met diens bod en dat weten de andere spellers ook. Deze kunnen dit gegeven gebruiken doordat een puntenaantal en daarmee een interval, door een beperkt aantal mogelijke combinaties van de puntkaarten, mogelijke werelden, te vormen is.

Tijdens een biedronde geeft iedere speler door een bod (of pas) dus informatie aan de andere spelers over diens mogelijke handen. Wanneer nu een speler wil bepalen welke puntkaarten de andere spelers in hun handen hebben, kunnen zij daarbij proberen de informatie over de mogelijke handen van de afzonderlijke spelers (zichzelf incluis) te combineren tot consistente bedelingen.

In termen van de kennislogica is bovenstaande als volgt te vatten. De kennis van een speler kan gezien worden als een verzameling mogelijke bedelingen die hij niet kan onderscheiden. Elk van deze mogelijkheden kunnen gezien worden als mogelijke werelden in een Kripke-model. Dit model is van de klasse S5 waar equivalence relaties van toepassing zijn.

Na het delen van de kaarten is er bij de vier spelers gedistribueerde kennis over de bedeling van de kaarten over de spelers. Immers zij weten alle vier hun kwart van de totale bedeling zeker nadat de kaarten gedeeld zijn. Doormiddel van aan strenge regels gebonden mededelingen geven de spelers informatie over de kaarten in hun hand en vergroten daarmee de gemeenschappelijke kennis over de bedeling van kaarten over de vier spelers. Deze gemeenschappelijke kennis is uiteraard niet meer dan de mededelingen. Wanneer een bedeling gezien wordt als een mogelijke wereld dan neemt voor iedere speler bij ieder nieuw bod het aantal mogelijke werelden af. De de intersectie van de mogelijke werelden van de afzonderelijke spelers (theoriën van spelers) is dan de gedistribueerde kennis, oftewel de daadwerkelijke bedeling.

Iedere speler weet uiteraard zijn eigen hand. Deze hand legt beperkingen op het aantal mogelijke werelden in de theorie van de speler. Het is dus zo dat spelers met dezelfde gemeenschappelijke kennis andere theorien zullen vormen. De omvang van de theorien bevat echter dermate veel werelden dat het niet mogelijk is de kennis behapbaar te maken door het te beschrijven in de logica. Om toch uitspraken te kunnen doen over de kennis in het spel is gekozen voor een statistische benadering. Een vraag die gesteld kan worden is: zijn er nog andere factoren die randvoorwaarden stellen aan de theorie van een speler? Ons vermoeden is dat de plaats die een speler in de biedopeenvolging inneemt ook invloed heeft op de theorie, namelijk de omvang van de kennis van de speler.

De simulatie van het biedproces levert onder andere de verzameling mogelijke werelden van iedere speler na afloop van het biedproces. De grootte van deze verzameling is omgekeerd evenredig met de omvang van de opgedane kennis van de speler door het biedproces. Naar mate de verzameling dus kleiner wordt mag geconcludeerd worden dat de speler meer kennis heeft opgedaan over de verdeling van de puntkaarten.

Om de hypothese dat de plaats die een speler in de biedopeenvolging inneemt ook invloed heeft op de theorie van deze speler hebben we het volgende experiment opgezet. De simulatie is in staat het aantal mogelijke werelden als waardering van een reciproke kennisomvang te retourneren. Daarbij is het mogelijk om willekeurig de kaarten te verdelen voorafgaand aan het biedproces. Door nu de simulatie n maal te herhalen met steeds willekeurig uitgedeelde kaarten worden dus n steekproeven genomen. Het is belangrijk op te merken dat hierbij de plaats van iedere speler bij ieder biedproces is vastgelegd. Er kan op deze manier dus gekeken worden of de plaats van de speler binnen het biedproces een rol speelt bij de omvang van diens kennis.

Door de steekproef groot genoeg te maken mag aangenomen worden dat de waarderingen normaal verdeeld zijn. Om nu te bepalen of de waarderingen per plaats binnen het biedproces van elkaar verschillen kan een variantie-analyse (ANOVA) worden uitgevoerd. Hierbij is de nul-hypothese dan de waarderingen per plaats binnen het biedproces niet verschillen. Wanneer blijkt dat de nul-hypothese verworpen kan worden (als p < .05) dan valt uitsluitend te concluderen dat de waarderingen per plaats inderdaad verschillen. Er kan dan echter nog niets gezegd worden over het verschillen tussen de waarderingen per plaats per se.

Hierop kan een contrast-analyse (Multiple Comparison) worden uitgevoerd waarbij de uitkomst van de ANOVA gebruikt wordt. Op deze manier kan dan bepaald worden welke verschillen tussen waarderingen per plaats precies significant zijn.

Wanneer de waarderingen per plaats verschillen dan mag geconcludeerd worden dat de omvang van de kennis van een speler over het algemeen (mede-) afhankelijk is van diens rol binnen het biedproces. Wanneer we inzicht hebben in de verschillen zijn tussen de waarderingen per plaats kunnen uitspraken doen over de rollen binnen het biedproces en de daarbij behorende kennisomvang.