ITeR-project 01437112
Automatische argumentatieassistentie voor juristen* Eindrapport Bart Verheij en Jaap Hage 3 januari 2000 Inhoudsopgave 1 Projectverslag 1 1.1 Onderzoeksvragen 1 1.2 Deelnemers 1 1.3 Publicaties en overige output 2 2 Overzicht van de wetenschappelijke voortgang en resultaten 4 3 Next generation juridische informatiesystemen 5 4 Juridisch redeneren 6 4.1 Regels en casus 6 4.2 Weerlegbaarheid 7 4.3 Dialogen, procedures en strategieën 7 5 De logica van de onrechtmatige daad 8 5.1 Inleiding 8 5.2 Conclusies 8 6 Automatische argumentatieassistentie 9 6.1 Van Argue! tot ArguMed 9 6.2 Het gebruikersonderzoek van ArguMed: voorlopige resultaten 11 1 Projectverslag 1.1 Onderzoeksvragen Het driejarige ITeR-project 01437112, getiteld 'Rechtsregels in kennissystemen: redeneren met uitzonderingen, conflicten en toepasselijkheid' is gestart op 1 januari 1997 en afgesloten op 31 december 1999. De onderzoeksvragen in het project zijn: 1. In hoeverre sluiten de theoretisch ontwikkelde nieuwe technieken voor het omgaan met specifiek juridische redeneerpatronen, gebaseerd op regels met uitzonderingen, conflicterende regels en toepasselijkheidsvraagstukken, aan bij de juridische praktijk? Welke aanpassingen zijn nodig? 2. In hoeverre zijn de nieuwe technieken bruikbaar voor het ontwikkelen van een juridisch kennissysteem gebaseerd op een concreet domein ? Welke compromissen blijken onontkoombaar, met name op het terrein van de kennisrepresentatie? 3. Hoe verhoudt zo'n kennissysteem zich tot bestaande kennissystemen? 1.2 Deelnemers De deelnemers aan het project zijn: naam, titel(s) discipline ten laste van uren/week Dr.mr. J.C. Hage Rechtsinformatica UM 6 Prof.mr. G.E. van Maanen Privaatrecht UM 0.5 Mr. A.R. Lodder Rechtsinformatica UM/VU 2 Dr. H.B. Verheij Rechtsinformatica ITeR voltijds Jaap Hage is projectleider. Bart Verheij is de projectuitvoerder. Sinds september 1998 is Arno Lodder niet meer werkzaam aan de Universiteit Maastricht, maar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Hij is op 5 juni 1998 gepromoveerd. 1.3 Publicaties en overige output De wetenschappelijke voortgang van het project is bevredigend verlopen, zoals uit de publicaties en overige output blijkt. In de tijdschriften International Journal of Human-Computer Studies, Artificial Intelligence and Law (3x), Journal of Information, Law and Technology en Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht zijn artikelen gepubliceerd of geaccepteerd voor publicatie. Op onder andere de conferenties ICAIL '97, ICAIL '99 (International Conferences on Artificial Intelligence and Law), JURIX '97, JURIX '98, JURIX '99 (International Conferences on Legal Knowledge-Based Systems), NAIC '98, BNAIC '99 (Netherlands/Belgium Artificial Intelligence Conferences), en de Fourth International Conference on Argumentation zijn artikelen gepresenteerd. Er zijn prototypes van argumentatieassistentie-systemen (Argue!, ArguMed 1.0, 2.0) ontworpen en geïmplementeerd. Eén systeem is onderworpen aan een gebruikerstest (ArguMed 2.03.1). De gerealiseerde publicaties zijn in overeenstemming met de in het projectvoorstel geplande publicaties. Veel van de gerealiseerde publicaties en overige output is elektronisch beschikbaar op het web (zie http://www.ai.rug.nl/~verheij/, en in het bijzonder http://www.ai.rug.nl/~verheij/papers/ en http://www.ai.rug.nl/~verheij/aaa/). · Wetenschappelijke publicaties
[1] Hage, J.C. (1997). Reasoning with Rules. An Essay on Legal Reasoning and Its Underlying Logic. Kluwer Academic Publishers, Dordrecht.
[18] Verheij, B. (1997). Bespreking proefschrift Kees de Vey Mestdagh. Juridische kennissystemen. Rekentuig of rekenmeester? NVKI Nieuwsbrief, Vol. 14, No. 6, pp. 167-173.
[24] Verheij, B. (1997). Logical tools for legal argument: a practical assessment in the domain of tort. Presentatie op The Sixth International Conference on Artificial Intelligence and Law (ICAIL '97). Melbourne, 3 juli, 1997.
[38] Verheij, B. (1997/1998). Argue! Een experimenteel systeem voor automatische argumentatie-assistentie.
[42] Verheij, B. (1998). Oplossing van casusposities over onrechtmatige daad met logische hulpmiddelen.
Recent zijn de theoretische inzichten in juridische argumentatie fors verdiept (zie bijvoorbeeld [1], [4], [9], [10], [13], [17]). Het is geen overdrijving te stellen dat de rechtslogica een nieuw gezicht heeft gekregen. Het slechten van de aloude logische taboes van inconsistentie en weerlegbaarheid (niet-monotonie) heeft geleid tot geheel nieuwe logische analyses van alledaagse juridische argumentatiepatronen, zoals die gebaseerd op regels met uitzonderingen, conflicterende regels en toepasselijkheid. De hoofddoelstelling van het project was om te laten zien dat de nieuwe theoretische inzichten in juridische redeneerpatronen ook daadwerkelijk aansluiten bij de juridische praktijk. Langs twee wegen is de aansluiting met de juridische praktijk gezocht. Ten eerste is een concreet juridisch leerstuk, de onrechtmatige daad, bekeken door de bril van de moderne argumentatietheorieën. In diverse publicaties is getoond dat de nieuwe theoretische inzichten geenszins in de lucht hangen. De praktijk van het leerstuk bevat veel aanknopingspunten voor de nieuwe theorieën ([4]). Casusposities die bekende arresten (over rechtsinbreuk en gevaarzetting) volgen, kunnen op zinvolle manier logisch worden geanalyseerd ([14], [42]). In een op een juridisch publiek toegesneden artikel [13] is laten zien dat de moderne rechtslogica dichter bij de juridische praktijk is komen te staan en van praktische betekenis kan zijn voor het recht. Ten tweede is gewerkt aan experimentele informatietechnologische toepassingen. Gekozen is voor de ontwikkeling van argumentatieassistentiesystemen voor juristen (zie bijvoorbeeld [6], [11], [15]). Inhoudelijk betekende dit een lichte verschuiving ten opzichte van het oorspronkelijke projectvoorstel: in het voorstel werd gesproken van juridische kennissystemen. Zulke systemen moeten onderscheiden worden van argumentatie-assistentiesystemen. Kennissystemen redeneren zelf met behulp van de informatie die in hun kennisbestanden is opgenomen, terwijl assistentiesystemen een bescheidener, ondersteunende taak hebben. De verschuiving sluit aan bij een ontwikkeling in het voor het project relevante onderzoeksgebied. Er zijn prototypes van twee experimentele systemen ontwikkeld: het Argue!-systeem [38], onder andere beschreven in [5], [11] en het ArguMed-systeem [39], [40], [41], waarvan een eerste versie is beschreven in [6] en een tweede in [15]. De tweede versie van het ArguMed-systeem [41] is onderworpen aan een gebruikersonderzoek [43]. In het project is aandacht besteed aan rechtstheoretisch relevante aspecten van juridische argumentatie en de ontwikkeling van juridische informatiesystemen. De relatie tussen regels en beginselen is beschreven in [9]. De rol van logica en dialoogmodellen voor juridische argumentatie is onderzocht ([17] resp. [10]). Een theorie van de elementaire bouwstenen van het recht is ontwikkeld ([2], [3]). Als toepassingsgebieden van het projectonderzoek is aandacht besteed aan de mogelijkheden voor het juridische onderwijs, bijvoorbeeld de inzet van argumentatie-assistentiesystemen ([8], [11]) en casusoplossen ([14], [42]) en aan de gevolgen voor de juridische praktijk [13], in het bijzonder als heuristiek voor juridisch beslissen [46]. Ook is de problematiek van het bouwen van argumentatie-assistentiesystemen onderzocht: Hoe moet de ingevoerde argumentatie aan de gebruiker worden gepresenteerd? Wat voor type systeem is het meest gebruikersvriendelijk? ([6], [7], [12], [15]). Uiteindelijk is gekozen voor een gebruikersonderzoek [43]. De resultaten hiervan zijn nog niet volledig geanalyseerd. De voorlopige resultaten van het gebruikersonderzoek volgen hieronder in paragraaf 6.
In de rest van dit rapport zijn enkele kernelementen van het onderzoeksproject uitgelicht. Eerst worden next generation juridische informatiesystemen besproken (paragraaf 3), daarna juridisch redeneren (paragraaf 4), vervolgens bespreken we de logica van de onrechtmatige daad (paragraaf 5). Het rapport eindigt met een bespreking van het onderzoek over automatische argumentatieassisistentie (paragraaf 6).
In de regel zijn de juridische informatiesystemen die momenteel in gebruik zijn, gemaakt op basis van reeds bestaande informaticatechnieken die daartoe aan de juridische context zijn aangepast. De verwachting is nu dat om de prestaties en mogelijkheden van de volgende generatie juridische informatiesystemen te vergroten een andere strategie nuttig is, namelijk de ontwikkeling van nieuwe technieken die rechtstreeks op de juridische context gebaseerd zijn. We zullen systemen die op basis van zulke technieken gemaakt zijn aanduiden als next generation juridische informatiesystemen. In het huidige rechtsinformaticaonderzoek zijn twee richtingen te onderscheiden die de nieuwe strategie vertegenwoordigen: · Formele modellering van juridische argumentatie, kortweg: rechtslogica Recent wordt erkend dat logica meer te bieden heeft voor de analyse en evaluatie van juridische argumentatie dan alleen het juiste gebruik van de klassieke logische connectieven, zoals 'als …, dan …' en '… of …'. In het bijzonder het redeneren met uitzonderingen, conflicten en toepasselijkheid, maar al te gewoon in het recht, blijken vatbaar voor formele analyse met moderne logische technieken. De rechtslogica heeft in dit project ruime aandacht gekregen (onder andere [4], [13], en meer theoretisch over de vraag wat rechtslogica eigenlijk is, [17]). · Abstracte conceptualisering van het recht, kortweg: rechtsontologie Om de ontwikkeling van juridische informatiesystemen een stevige basis te geven wordt het tegenwoordig onontbeerlijk geacht uit te gaan van een abstracte conceptualisering van het recht of het specifieke rechtsgebied, dat het systeem bestrijkt. Zo'n abstracte conceptualisering wordt wel een ontologie genoemd. Centrale juridische begrippen, zoals rechtsregel en rechtshandeling, worden ontleend aan rechtstheorie en -praktijk en in de ontologie nader uitgewerkt. Bench-Capon en Visser geven een nuttige inleiding in het onderzoek naar de rechtsontologie ten behoeve van juridische informatiesystemen.
In het project waarover hier wordt gerapporteerd, ligt de nadruk op de eerstgenoemde onderzoeksrichting: formele modellen van juridische argumentatie. De positie van de projectonderzoekers is uiteengezet in [4] en is verder uitgewerkt in onder andere [10], [13], [17]. Het project heeft ook een rechtsontologische achtergrond ([2], [3]).
Centraal in redeneren met regels is het beginsel van regeltoepasssing. Een regel moet in beginsel worden toegepast als aan de voorwaarden van de regel is voldaan, zodat (in het algemeen) de conclusie van de regel volgt. Bij redeneren met casus staat het beginsel van precedentwerking of stare decisis centraal: in nieuwe casus moet in beginsel de ratio decidendi van oude casus worden gevolgd. Als de relevante factoren in de huidige casus overeenkomen met die in één of meer oude casus, dan volgt (in het algemeen) de conclusie van de oude casus.
Zowel bij het redeneren met regels als met casus zijn er allerlei complicaties. De belangrijkste complicaties worden (voor beide redeneerparadigma's) veroorzaakt door conflicten, uitzonderingen en lacunes. Conflicten ontstaan als de conclusies van verschillende toepasselijke regels elkaar tegenspreken, of als verschillende relevante casus tot tegenstrijdige beslissingen hebben geleid. Uitzonderingen horen in de eerste plaats bij regels: als een uitzondering op een regel zich voordoet, volgt de conclusie van de regel niet, ook al is aan de regelvoorwaarden voldaan. Er is echter een voor de hand liggend analogon voor redeneren met casus: in uitzonderingsgevallen zal een conclusie van een oude casus niet worden overgenomen, ook al komen de relevante factoren overeen met de huidige casus. Lacunes doen zich voor, omdat het recht in een zich steeds ontwikkelende samenleving niet op alle rechtsvragen een kant-en-klaar antwoord heeft. Het kan eenvoudig zo zijn dat geen regel van toepassing is en dat er geen casus met
overeenkomende factoren is. Op de drie complicaties komen we hieronder nog terug.
Elk van de drie in de vorige subparagraaf genoemde complicaties (conflicten, uitzonderingen en lacunes) houdt verband met weerlegbaarheid. Een conflict kan bijvoorbeeld worden opgelost door de argumentatie voor één van de conflicterende conclusies te weerleggen. Uitzonderingen zijn zelf een vorm van weerlegging: om een redenering te weerleggen kan worden gesteld dat deze redenering zijn conclusie niet rechtvaardigt ten gevolge van de uitzonderlijke omstandigheden in het huidige geval. Lacunes in het recht leiden er toe dat in een redenering keuze-elementen kunnen voorkomen: een redenering die gegrond is op een specifieke keuze, kan worden weerlegd door te beredeneren dat een andere keuze de voorkeur verdient.
We noemen drie redenen om argumentatiedialogen te modelleren (zoals die voorkomen in het werk van bijvoorbeeld Gordon , het trio Hage/Leenes/Lodder en het duo Prakken/Sartor ). De eerste reden is de juridische praktijk. In het recht is argumentatie niet steeds een solitaire bezigheid, maar vindt vaak plaats in interactie met anderen. Het typische voorbeeld is argumentatie in de rechtszaal. In een strafproces zijn de betogen van een officier van justitie, een advocaat en een rechter niet los te zien van hun rol. De eerste twee hebben er bijvoorbeeld belang bij om een zaak vooral in hun voordeel te belichten, de laatste moet juist tot een evenwichtig eindoordeel komen. Samengevat: een realistische modellering van juridische argumentatie omvat dialogen en strategieën. De tweede reden is de weerlegbaarheid van juridische argumentatie. Als juridische redeneringen in beginsel weerlegbaar zijn, hoe is het dan mogelijk om te bepalen welke redeneringen niet te weerleggen zijn? In een dialogisch argumentatiemodel kan het volgende antwoord gegeven worden: een redenering van de eerste partij in een dialoog is niet te weerleggen als elke weerlegging door de tweede partij weerlegd kan worden door de eerste partij. Dit komt neer op een verdeling van bewijslast: een partij hoeft zijn eigen redeneringen niet te weerleggen, maar hoeft zich alleen om die van de andere partij te bekommeren.
De derde reden is het dynamische karakter van juridische rechtvaardiging. In een statisch model van rechtvaardiging wordt gekeken naar de redeneringen die aangeven hoe bepaalde premissen over het recht en de feiten een juridisch gevolg rechtvaardigen. Probleem is nu echter dat juridische argumentatie in belangrijke mate draait om de vraag wat de feiten en de regels nu eigenlijk zijn. Elke theorie over de feiten en de regels roept namelijk nieuwe vragen op: hoe is te rechtvaardigen dat dit de feiten en de regels zijn? Juridische argumentatie is behalve een zoektocht naar juridische gevolgen ook een zoektocht naar de premissen over het recht en de feiten. Dynamische modellen van rechtvaardiging zijn dus nodig, omdat in een statisch model alleen het resultaat van zo'n zoektocht kan worden weergegeven. Omdat dialogen van nature een dynamisch karakter hebben, ligt het voor de hand die te modelleren.
Logica kan gezien worden als de theorie van correct redeneren en elke jurist zal erkennen dat correct redeneren van praktische betekenis is. Correct redeneren is echter zoveel méér dan wat in de klassieke logicaboekjes staat. Bovendien lijkt logica nauwelijks te gaan over correct juridisch redeneren. In dit artikel willen we laten zien dat door recente ontwikkelingen de logica een ruimere blik op correct redeneren heeft gekregen en dat er nu dan ook met recht gesproken kan worden van een logica als theorie van correct juridisch redeneren. In het artikel [13] wordt een nieuwe logische theorie van regeltoepassing gepresenteerd. Deze logische theorie zal voor juristen nauwelijks nieuw ogen: de theorie is zo opgezet dat er een nauwe aansluiting is bij regeltoepassing in de praktijk. De logische theorie is bedoeld om expliciet te maken hoe regeltoepassing in de juridische praktijk al impliciet gebeurt. Wij hopen dat hiermee het inzicht van juristen in hoe ze regels in de praktijk toch al toepasten, wordt vergroot.
In [13] bespreken we de klassieke logische theorie van regeltoepassing, een theorie die ook wel bekend staat als die van het juridisch syllogisme. We gebruiken het leerstuk van de onrechtmatige daad om te laten zien dat de klassieke theorie niet goed voldoet. Vervolgens bespreken we onze nieuwe logische theorie van regeltoepassing, geïllustreerd aan de hand van voorbeelden uit het leerstuk van de onrechtmatige daad. Tot slot laten we zien wat de voordelen zijn van de nieuwe theorie ten opzichte van de oude en geven we een indicatie van het belang van de nieuwe theorie voor de rechtspraktijk.
In de eerste plaats is het mogelijk een regel buiten toepassing te laten zonder deze regel op een onnatuurlijke wijze te interpreteren, of daaraan voorwaarden toe te voegen waar geen wettelijke grondslag voor is. Er kan mee worden volstaan om de feiten die maken dat we de regel niet wensen toe te passen, aan te duiden als een uitzondering op de regel. Het is natuurlijk niet zo dat uitzonderingen op regels naar willekeur uit de hoge hoed getoverd kunnen worden. Uitzonderingen heten niet voor niets uitzonderingen en als zodanig bevestigen ze de regel eerder dan dat ze hem ontkennen. Het maken van een uitzondering op een regel dient dan ook zelf te worden gemotiveerd, met name door het specifiek aangeven van de feiten welke aanleiding geven tot het maken van de uitzondering. Onder de klassieke theorie van regeltoepassing houden uitzonderingen wel een ontkenning van de regel in, omdat in die theorie een uitzondering er op wijst dat de regel blijkbaar anders luidde of anders geïnterpreteerd diende te worden dan vanzelfsprekend leek. Het gevolg daarvan is dat afwijking van de regel onder de klassieke theorie van regeltoepassing een sterkere precedentwerking heeft dan onder de nieuwe theorie. Als nieuwe voorwaarden aan de regel worden toegevoegd, dan kan het niet anders dan dat die nieuwe voorwaarden voor alle gevallen gelden, en niet enkel voor het uitzonderlijke geval dat de aanleiding vormde voor het toevoegen van de extra voorwaarden. Iets dergelijks geldt voor het introduceren van een restrictieve interpretatie van één van de regelvoorwaarden. Een uitzondering op een regel heeft daarentegen slechts uitwerking in een concreet geval en verandert niets aan de regel als zodanig. Deze geringere precedentwerking van uitzonderingen kan een deel van de schroom wegnemen voor het gemotiverd buiten toepassing laten van een overigens toepasselijke regel en daarmee bijdragen aan een flexibeler rechtspleging. In de tweede plaats houdt de nieuwe logische theorie de erkenning in dat regels ook een beginselachtig karakter kunnen hebben, in de zin dat ze slechts een reden voor hun gevolg opleveren. Dit kan leiden tot eenvoudiger wettelijke formuleringen. Het is immers niet meer steeds nodig om bepalingen zo te formuleren dat alle mogelijke redenen die voor en tegen een bepaald rechtsgevolg kunnen pleiten en alle mogelijke afwegingen daartussen, er in zijn meegenomen. Als het niet goed mogelijk is de verschillende factoren en hun onderlinge verhouding te identificeren, kan de wetgever volstaan met het aangeven van de relevante factoren in de vorm van beginselachtige regels. Op deze manier is de overgave aan het ongeschreven recht bovendien minder totaal dan door de open verwijzing naar de redelijkheid en de billijkheid, of de maatschappelijke zorgvuldigheid.
Voor de rechter geldt iets soortgelijks. Omdat de rechter geen wetgevende taak heeft, is het niet verrassend dat beslissingen soms slechts gemotiveerd worden onder verwijzing naar 'de omstandigheden van het geval'. Een meer uitgewerkte, en daarmee bevredigender motivering kan toch worden gegeven, zonder de ongewenste, en al te sterke precedentwerking die het gevolg zou zijn van het formuleren van gedetailleerde regels. Arresten als Saladin/HBU en het kelderluikarrest , waarin de Hoge Raad geen harde regels geeft, maar wel factoren noemt die relevant zijn voor de besluitvorming, zijn goede voorbeelden van wat mogelijk is. Wij hopen dat de hier voorgestelde nieuwe logische theorie van regeltoepassing de drempel voor het vaker toepassen van deze techniek verlaagt.
Een vroeg voorstel komt van Marshall. Het systeem is gebaseerd op Toulmin's argumentatieschema. De argumentatie van een geselecteerde casus werd geanalyseerd met behulp van het schema en in grafische vorm gepresenteerd. De schema's waren 'klikbaar' (hypertekst) en geannoteerd met de relevante delen van de casustekst. Gordon en Karacipilidis hebben ZENO ontwikkeld. Het systeem is bedoeld als elektronisch discussieforum voor de ondersteuning van complexe beslisprocedures met meerdere partijen en doelen. Het systeem is ontwikkeld als webtoepassing: gebruikers kunnen met ZENO communiceren door gebruik te maken van een webbladerprogramma. De argumentatie wordt gepresenteerd in een boomachtige structuur waarin de redenen voor en tegen conclusies zijn verzameld.
Room 5 (van, onder anderen, Loui en Norman) is een experiment voor publieke interactieve semi-formele juridische argumentatie. Argumentatie wordt op een innovatieve manier gepresenteerd als een systeem van in elkaar geschakelde hokjes met tekst. Elk hokje bevat hokjes waarin de redenen voor de conclusie in dat hokje verwoord zijn. Samengestelde redenen worden gepresenteerd als verticaal gestapelde hokjes, hokjes met tegengestelde redenen staan naast elkaar. Room 5 is een webtoepassing.
Tijdens de ontwikkeling van het eerste prototype van een systeem voor automatische argumentatieassistentie (het Argue!-systeem) bleek dat de interface niet voldoende gebruikersvriendelijk was en dat de argumentatie-theorie niet voldoende doorzichtig was. Ten eerste leek het 'tekenen' van argumentatiestructuren op het scherm (met behulp van een aanwijsmiddel, zoals een muis) te ver af te staan van de beoogde gebruikers van argumentatieassistentiesystemen. Ten tweede leken de elementaire argumentatiezetten (met name de zogenaamde defeaters) niet voldoende dicht bij argumentatieintuïties te staan. Figuur 1 geeft een voorbeeld van een scherm van het Argue!-systeem.
Figuur 1: het Argue!-systeem Grafisch is weergegeven dat Peters rechtsinbreuk niet rechtvaardigt dat hij een onrechtmatige daad heeft gepleegd, omdat er een rechtvaardigingsgrond is. Er is voor gekozen een geheel nieuw systeem te ontwikkelen, dat gebruikt maakt van invulformulieren (zoals die tegenwoordig veel in computerprogramma's worden toegepast). In ArguMed kunnen onder andere beweringen worden ingevoerd, redenen gegeven, conclusies getrokken en uitzonderingen aangegeven. Het programma helpt bij het structureren van argumentatie door het aanbieden van een beperkt aantal 'argumentatiezetten'. Tijdens het werken met ArguMed wordt een betoog opgezet. De structuur van de gevormde redeneringen worden daarbij grafisch weergegeven. Ook wordt zichtbaar gemaakt welke beweringen gerechtvaardigd zijn en welke niet. Elke argumentatiezet heeft zijn eigen formulier. Drie zettypen zijn uitgewerkt: het bewering-type, het reden/conclusie-type en het uitzondering-type. De eerste versie van dit systeem, ArguMed 1.0, is opgevolgd door een tweede, ArguMed 2.0. De argumentatietheorie van de tweede versie is uitgebreid met zogenaamde warrants, zodat het mogelijk wordt ter discussie te stellen of een bewering een reden voor een conclusie is, en of een bewering een uitzondering is. Ook is de grafische presentatie van de argumentatie vernieuwd om aanvallen op een redenering zichtbaar te maken. Figuur 2 geeft een voorbeeld van een scherm van het ArguMed-systeem (versie 2.03.1, [41]).
Figuur 2: het ArguMed-systeem
Grafisch is weergegeven dat Peters rechtsinbreuk alsnog rechtvaardigt dat hij een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Het ambtelijk bevel is namelijk onbevoegd gegeven en levert daardoor geen rechtvaardigingsgrond op.
Er is daarom een gebruikersonderzoek uitgevoerd over het ArguMed-systeem. Tien proefpersonen hebben een protocol doorgewerkt [43]. De populatie was gevarieerd: onder anderen studenten Nederlands recht en medewerkers van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid. Sommige proefpersonen hadden ruime computerervaring, anderen weinig. Elk had twee tot drie uur nodig. De bedoeling van het gebruikersonderzoek was om er achter te komen in hoeverre het programma ArguMed en de er aan ten grondslag liggende argumentatietheorie zichzelf wijzen. Gevolg hiervan is dat de proefpersonen steeds eerst werd gevraagd om zelf hun weg te vinden in het programma, vóór meer uitleg werd gegeven. De proefpersonen kregen aanvankelijk dus steeds opzettelijk weinig informatie. Als ze dan toch hun weg weten te vinden, is dat een teken dat ArguMed op dat punt goed in elkaar zit. Als ze hun weg niet vinden, kan gezocht worden naar een betere, duidelijkere opzet van ArguMed op dat punt. In een 'pretest' met één proefpersoon werd duidelijk dat de opzet van het protocol (waarbij de proefpersonen zonder informatie als het ware in het diepe werden gegooid) tot onbedoelde onzekerheid leidde. Daarom werd bij het gebruikersonderzoek zeer duidelijk aangegeven dat het er niet om ging om de proefpersoon te testen, maar om het systeem te testen. Proefpersonen werd gezegd dat ze geen 'goede' of 'foute' antwoorden konden geven. De verschillende onderdelen van ArguMed kwamen in de opdrachten die moesten worden uitgevoerd geleidelijk aan aan bod. De structuur is ongeveer als volgt:
1. Men werd gevraagd een bepaald 'betoogbestand' te openen.
2. Vervolgens werd gevraagd of de grafische weergegeven redenering in lopend Nederlands kon worden omgezet.
3. Dan was het de bedoeling dat de getoonde redenering in ArguMed werd nagebootst.
4. Daarna volgde uitleg over een onderdeel van ArguMed.
5. Tot slot werd eventueel opnieuw gevraagd de redenering na te bootsen.
Deze cyclus van 5 stappen wordt voor een aantal redeneringen doorlopen. Het toetsprotocol werd afgesloten met enkele kleine casus, waarvan werd gevraagd de argumentatiestructuur zo goed mogelijk in ArguMed weer te geven. De handelingen van de proefpersonen werden in een logbestand automatisch bijgehouden. Vooraf werden de volgende hypothesen geformuleerd.
1. De argumentatietheorie is te begrijpen. Het issue/assumption-onderscheid is lastig, maar (zeker na uitleg) te snappen. De warrants zijn moeilijk (wellicht te moeilijk), de undercutter warrants het moeilijkst.
De door het gebruikersonderzoek ingewonnen informatie is nog niet volledig geanalyseerd. Aangaande de hypothesen kunnen op basis van het al geanalyseerde materiaal en de ervaringen van de proefleider (Verheij), die bij bijna alle proefsessies 'over de schouder' van de proefpersoon meekeek, al enkele voorlopige conclusies getrokken worden.
1. De argumentatietheorie leek behoorlijk begrepen te worden. Er leek 'gewenning' op te treden: was een eerder element van het systeem goed begrepen, dan hielp dat bij het begrijpen van latere elementen. Het issue/assumption-onderscheid bleek verwarrend en werd niet steeds goed begrepen. De rol van issues en assumptions bij rechtvaardiging is niet bij iedereen helemaal helder geworden. De warrants bleken moeilijk, maar dat leek vooral door de interface te komen. Opvallend is dat de warrants bij de vrije argumentatie aan het eind van de toetsing door vrijwel alle proefpersonen werden gemeden.
Enkele proefpersonen hebben het hele protocol vrijwel zoals het de bedoeling was doorlopen. De meeste proefpersonen gaven aan met plezier aan de toetsing te hebben deelgenomen en zagen toepassingen, bijvoorbeeld in het juridische onderwijs. Het systeem werd redelijk beoordeeld. De beoordeling leek beter naarmate het protocol soepeler was doorlopen. Er blijven vele vragen over, zoals moge blijken uit twee pregnante uitspraken van proefpersonen. Eén proefpersoon - een hoogleraar privaatrecht - stelde (in een mondelinge toelichting) dat hij de indruk heeft dat slechts 10% van de aard van juridische argumentatie te vangen is in formele systemen, zoals ArguMed. Een andere proefpersoon - een jonge advocaat - stelde dat hij door het systeem een nieuwe kijk op het recht had gekregen. Beide uitspraken doen naar meer onderzoek verlangen. * De oorspronkelijke titel van ITeR-project 01437112 is 'Rechtsregels in kennissystemen: redeneren met uitzonderingen, conflicten en toepasselijkheid'. |